‘Tijd verloor zijn betekenis. Ze dreven door de dag zonder te weten hoe lang die zou duren.’
Zomaar een zin uit het boek ‘Achterstallig geluk’ , geschreven door Lieneke Dijkzeul. In deze deels autobiografische roman beschrijft zij glashelder het leven van een kind uit de jaren vijftig. Een prachtig boek vooral voor de lezers die zelf herinneringen hebben aan deze tijd. Hoewel het nu bijna zomer is, zijn vooral de herinneringen aan de winter in het boek mooi beschreven.
Want wie weet nog dat ‘de bloemen’ op de ramen stonden en niet alleen op de vensterbank. Hoe je ’s morgens in de koude kille slaapkamer een opening in die ijsbloemen blies met je warme adem, zodat je door dat gaatje naar buiten kon kijken. Wie herinnert zich nog de stapel dekens op het bed, vochtig of zelfs wat ijzig als je ’s morgens wakker werd. Dan maar snel naar beneden waar net de kachel was opgestookt, daar was het in ieder geval wat warmer. Maar ook hier waren de ramen met ijsbloemen bedekt en moest je blazen om iets buiten te kunnen zien. De kachel moest ’s morgens eerst op gang komen. Met wat geluk lag het vuur nog onderin en kon de steenkool erop als het vuur was opgestookt.
Gelukkig was in onze tijd het kolenhok gevuld. Meestal lag er zo’n 25 mud steenkool in. Gebracht door mannen die zwart zagen van het stof van de steenkool. Dan werd het afgeleverd en afgerekend en dat was 70 kilo. Er werd heel wat afgesjouwd met steenkool. Zwaar en smerig werk. Je ouders waren altijd blij als het steenkolenhok gevuld was voor de winter. Zij hadden andere tijden meegemaakt.
Wanneer je ’s middags uit school kwam was het warm geworden in de woonkamer. Er lagen opgerolde handdoeken in de vensterbank om het smeltwater van de ijsbloemen op te vangen. Als dan ook nog het wasrekje om de kachel stond was het wel heel erg vochtig in huis.
De wasdag was op maandag en met een tobbe en een wasbord was moeder bijna de hele dag bezig om alles schoon te krijgen. Maar dan moest het nog droog . Vaak werd de was stijfgevroren binnengehaald om daar verder te drogen. Het was wel een grappig gezicht al dat wasgoed dat gewoon rechtop bleef staan zonder dat iemand het aan had.
‘Ach ja, tijden zijn tijden’, zal buurvrouw wel zuchtend zeggen als ze dit leest. En Watze zal vast en zeker vaststellen dat vroeger toch alles heel anders was, maar niet altijd beter. ‘Maar het zal mijn tijd wel duren’, komt er dan steevast achteraan en zo kunnen Watze en buurvrouw nog wel even doorgaan met alle spreekwoorden en gezegden over tijd.
Want dat de tijd vliegt daar kom je pas achter als je steeds minder tijd in het vooruitzicht hebt. Wat kon het, toen je nog kind was, lang duren als je nog vijf of zes nachtjes moest slapen voor je jarig was. En dat schoolreisje wilde maar niet komen en het duurde zo lang tot eindelijk die lange, eindeloze zomervakantie kwam. Hoewel die vroeger maar vier weken duurde. Ik zou zeggen leest u het boek zelf eens en ga terug in de tijd!
‘Ja, de tijd gaat snel, gebruik hem wel, komt tijd komt raad, tijd is geld, maar de tijd vliegt ook’, aldus buurvrouw. ‘Ach ja’, reageert Watze, ‘de tijd vliegt voorbij zeggen ze wel. Ik vraag me wel eens af waar is al die tijd gebleven.’
‘Ik zou zeggen pak de maaimachine maar eens, want de maaimachine en het gras hebben jouw tijd hard nodig’, zo sluit buurvrouw af.
Jan J. de Vries