‘Och’, zegt buurvrouw, ‘wat ging het vroeger toch allemaal anders.’ Ja, inderdaad wat was het vroeger allemaal anders. En dat ‘vroeger’ lijkt nog helemaal niet zo lang geleden. Onze jeugd ligt amper vijftig jaar achter ons. Een wereld zonder televisie, computers en telefoons. Een eiland dat slechts een toeristenseizoen kende van een week of acht. En dat allemaal naar aanleiding van de opening van het nieuwe Maritieme Centrum ‘Abraham Fock’ te Hollum. Buurvrouw en Watze hadden op de open dagen even een kijkje genomen. En natuurlijk hadden de oude filmpjes over de veerdienst en de reddingboot indruk gemaakt. Herinneringen aan de jaren vijftig en zestig komen dan snel boven.
Jammer dat Folkert Smit de opening niet meer mee heeft gemaakt. Hij heeft jarenlang met veel plezier in het oude museum gewerkt en kon daar zijn verhalen aan bezoekers kwijt. Want vertellen dat kon hij! Enkele dagen voor de opening overleed hij aan een slopende ziekte.
En zo komt ons gesprek over begrafenissen van nu en vroeger.
Mijn eerste dode, welke ik mocht zien, was opoe ‘suien’ ofwel Klaaske Dekker, getrouwd met Jan Visser of Jan Bosch zoals veel mensen hem kenden. Want opa’s vader, Jan IJnsen Visser, was op jonge leeftijd overleden en kreeg daardoor de naam van zijn moeder, Martje Willems Bosch, mee.
Het was in de zomer van 1956 dat wij als kinderen van opoe afscheid mochten nemen. Ze lag opgebaard in de achterkamer. Ze lag nog in het in de kamer geplaatste bed waar ze ziek had gelegen. Ik was tien jaar en herinner me de stilte in het huis, de lakens voor de ramen en de afgedekte spiegels.
Het afscheid nemen duurde maar even. Opoe voelde erg koud weet ik nog en ik was blij dat wij weer verder mochten spelen in het voorhuis. Maar we moesten wel stil zijn, dat begrepen we ook wel, want alle volwassenen liepen ernstig en verdrietig rond en spraken zachtjes met elkaar. Het condoleancebezoek vond ook plaats in huis, waar de sigaren en sigaretten op tafel stonden. Buren en familie kwamen meestal ’s avonds langs om een praatje met de familie te maken. Ik weet nog dat dit ook in de Stelp nog wel gebeurde. Er stond een aantal tafels en stoelen klaar. Familie, buren of vrienden bleven dan even en kregen een kopje thee of koffie. Langzamerhand is die traditie verdwenen. Nu komen dikwijls honderden mensen afscheid nemen van een overledene en de familie condoleren. Indrukwekkend zoals een lange rij van honderden mensen tegenwoordig ‘doodstil’ langzaam naar het huis van de overleden schuifelt om daar de familie de hand te drukken. Nog niet iedereen heeft soms begrepen dat wij dat op Ameland in volstrekte stilte doen. Niet alleen het wachten in de rij maar ook het lopen naar en van het graf tijdens de begrafenis gebeurt in stilte. Uit respect en eerbied voor de overledene. Maar het is ook goed om in de stilte de overledene te gedenken en allen die hem of haar voorgingen.
De dood van iemand werd vroeger ‘ómnoad’ (rondgezegd). In het zwart gekleed gingen de ómnoadsters huis aan huis om niet alleen het bericht van het sterven rond te zeggen maar ook om iedereen namens de familie uit te nodigen voor de begrafenis.
Het afscheid vond plaats in de woonkamer en slechts een klein aantal mensen kon dit bijwonen. Dominee las uit de Bijbel en er werd gebeden voordat de kist uit huis werd gedragen. Bij opoe kon dit niet want de ‘draai’ vanuit de kamer door de gang was niet mogelijk en zo kwam de kist met opoe door het schuifraam naar buiten.
De mensen stonden buiten te wachten en daar formeerde zich de rij om naar de begraafplaats te gaan. Dominee voorop bij de rij mannen die vooraan liep. Achter de rij mannen kwamen dan de vrouwen. De vrouw van de dominee liep hier voorop. Op een zware baar werd de kist door de buren naar de begraafplaats gedragen, want ‘bureplicht’ bestond nog in die tijd, wat betekende dat de naaste buren de zaken rond de begrafenis moesten regelen. Iedereen in het zwart gekleed, de vrouwen met hoed en voile zoals het toen hoorde. Het was volop zomer, 3 augustus 1956, er hing een zware loomheid in de lucht en zelfs de bladeren aan de bomen waren lui en bewogen niet.
Na de begrafenis was er volgens mij koffie in de achterkamer voor de naaste familie. Ouderen onder ons zullen zich zeker nog meer herinneren over hoe een begrafenis vroeger ging. Maar dit zijn de herinneringen van een tienjarig jongetje aan de begrafenis van zijn opoe. Die wereld van toen bestaat niet meer en er is veel veranderd maar het respect voor de dood is gebleven.
‘Ja’, zegt buurvrouw, ‘het is vaak zo: hoe langer de rij mensen, hoeveel jonger de overledene’. En dat is inderdaad waar. Hoe ouder je wordt, hoe kleiner de rij. Niet omdat er geen respect zou zijn maar gewoon omdat de dode zelf al zo dikwijls afscheid heeft moeten nemen en in die lange rij heeft gestaan.
Jan J de Vries